Waarom Vernatting?
Bij de inrichting van nieuwe natuurgebieden of verbetering aan bestaande natuurgebieden gaat het vaak om werkzaamheden aan beken en sloten. Sommige sloten worden bijvoorbeeld minder diep gemaakt of gedempt. Dit doen we niet zomaar. De Drentsche Aa is onderdeel van het Natura2000 netwerk en Natuurnetwerk Nederland. Deze programma's hebben natuurdoelen, die we op deze manier behalen.
Voor de natuur in het Drentsche Aa dal is water erg belangrijk. Onder meer beken, natte heide, veentjes, vochtige graslanden en bossen zijn sterk afhankelijk van voldoende water. Dit water moet ook van goede kwaliteit zijn. In het verleden is veel moeite gedaan om het water af te voeren. Hiervoor zijn verschillende delen van beken rechtgetrokken en verruimd, greppels zijn sloten geworden en vaak is de grond gedraineerd. Dit kwam ten goede aan de landbouw, maar had een minder positief effect op de natuur: beken, graslanden en moerassen. De versnelde afwatering leidde ook tot waterproblemen in Groningen. Daarnaast heeft de ontwatering van veengebieden geleid tot een forse productie van het broeikasgas CO2.
Veel natuur in het dal van de Drentsche Aa is overeind gebleven, maar kan verbeterd worden. De kern voor het herstel aan de natuur is vaak herstel van grondwaterstanden en stromingen. We gaan hierop in aan de hand van een aantal voorbeelden.
Aanpassing van beken en sloten
Verdroging heeft met beken en sloten te maken. We kunnen beken een hogere waterstand geven, sloten minder diep maken of dempen. Hieronder laten we zien wat de effecten kunnen zijn. Dat gebeurt aan de hand van drie plaatjes in een beekdal, elk met een andere inrichting, van landbouw naar een natuurlijke situatie. Elk met een andere natuur.
Figuur 1 is een tekening van een ontwaterd beekdal, zoals nu in het dal van het Rolderdiep en het Amerdiep. De forse, rechte beek, diepe sloten en vaak ook drainagebuizen zorgen voor een lage grondwaterstand. Het kwelwater (water dat vanuit de grond omhoog komt) bereikt het maaiveld niet. De landbouwproductie is hier hoog en de draagkracht van de grond voor machines is optimaal. Voor de natuur is dit geen perfecte situatie.
Figuur 2 is een tekening van een dal zoals dat op veel plekken in de Drentsche Aa voorkomt. De beek kronkelt en heeft kleinere afmetingen dan bij Figuur 1. Sloten of greppels zijn ondiep. Het kwelwater bereikt vooral ’s winters het maaiveld. Dit zijn goede omstandigheden voor dotterbloemhooilanden en meer voedselarmere typen.
Figuur 3 is een tekening van een natuurlijke situatie. De beek is ondiep. Het kwelwater wordt niet meer door sloten en greppels afgevoerd, maar bereikt een groot deel van het jaar het maaiveld. Het water stroomt door de bodem en over het maaiveld weg richting de beek. Het is een zeer natte situatie, waarbij ook nieuw veen ontstaat. Het is een moeras met zeer bijzondere vegetaties.
Een combinatie van sloten dempen, sloten ondiep maken en het herinrichten van de beken leidt tot herstel van meer natuurlijke grondwaterstanden en stromingen. Vervolgens leidt dit ook tot meer waardevolle natuur.
De maatregelen zorgen ervoor dat de beek na veel regen overstroomt zodat het water op het maaiveld vastgehouden kan worden. Zodra het hele beekdal, van bovenstrooms tot benedenstrooms, goed wordt ingericht leidt dat tot een flinke afname van de afvoerpiek. Als daarnaast in hogere delen water wordt vastgehouden zal dat een extra vertraging geven. Dit is ook gunstig voor de watersituatie in Groningen. Een constantere afvoer is van groot belang voor het leven in de beek. Maar ook dempen en sloten minder diep maken heeft effect. Het zorgt dat water meer door de bodem stroomt, dat gaat veel langzamer dan via sloten.
Verhoging van de beekbodem
Verhoging van de waterstanden in de beek hebben, naast de aanpassing van de sloten, effecten op het systeem van grondwaterstanden en stromingen. We kunnen de waterstand in de beek verhogen door stuwen te bouwen. Maar dat heeft tot gevolg dat het water in de beek minder gaat stromen. Dat heeft negatieve gevolgen voor planten en dieren die thuishoren in de beek en vissen kunnen door de stuwen niet meer stroomopwaarts trekken. Denk onder andere aan vissen zoals het bermpje, serpeling en rivierprik en bepaalde soorten libellen en kokerjuffers.
Het is beter om de waterstand te verhogen door de beekbodem te verhogen. Hiermee herstellen we de oude situatie. Het onderhoud in het verleden heeft geleid tot diepe beken. Vaak horen we de opmerking dat de beek er altijd zo heeft uitgezien en dat er daarom niets aan veranderd mag worden. Dat is niet het geval. Eeuwenlang onderhoud heeft zijn sporen nagelaten. Verhoging van de beekbodem leidt tot hogere waterstanden, maar bij voldoende verhoging ook tot een oever die vaker overstroomt. Dit oevermilieu ontbreekt bij lagere waterstanden. Ook dat oevermilieu is van belang voor bepaalde planten en dieren.
Bij het verhogen van de beekbodem komt veel kijken. Op dit moment onderzoeken we de haalbaarheid, de effecten en de beste methode. Het is van belang om in verschillende pilots ervaring op te doen. Dat gebeurt in het Zeegserloopje, het Anloërdiep en het Taarlosche Diep. Uiteindelijk wordt traject voor traject mogelijk in totaal 42 kilometer beekbodem verhoogd.
Bomen langs de beek
In het Drentsche Aa dal ligt de beek vaak in een open landschap. Door de lichtval en het voedselrijke water groeien er veel waterplanten (zie Figuur 6). De planten zorgen dat slib plaatselijk wordt vastgehouden. Zonder onderhoud, afhankelijk van de stroomsnelheid, bestaat de kans dat de beek dichtgroeit met riet en lisdodde.
Bepaalde delen van beken krijgen schaduw van bomen. Deze liggen bijvoorbeeld bij de Burgvallen, langs het Anloërdiep en langs het Smalbroekerloopje. In deze beekdelen is het koeler en er ligt hout en blad op de bodem. De koelte, blad en hout leidt tot een ander dierenleven dan in een open beek. Deze leefgemeenschap is meer bijzonder en meer “beekeigen”. Daarnaast heeft een beek met schaduw minder onderhoud nodig.
Broeikasgas
Grondwaterstand in veengronden heeft veel effect op de uitstoot van broeikasgassen. Veengrond stoot broeikasgas uit. Dit kan in hevige mate zijn. Een aardappelgewas op veengrond met een lage waterstand stoot veel CO2-gas uit. Landbouwgraslanden met een lage grondwaterstand stoten minder broeikasgas uit, dotterbloemhooiland nog minder en veenvormende vegetaties leggen zelfs CO2 vast. Dat laatste stoot echter een ander broeikasgas uit. Namelijk moerasgas (CH4) In onderstaande figuren is voor een goede vergelijking, Het effect van dit CH4 gas omgerekend in het effect van CO2.
Op dit moment is er (inter)nationaal veel aandacht voor het aanplanten van bomen. Door een gemiddeld bos wordt ± 3 ton CO2 per hectare op jaarbasis vastgelegd. Voor het klimaat is het effectiever om akkers op veengrond om te zetten in natuur dan bossen aan te leggen.
Wat gebeurt waar?
De genoemde maatregelen kunnen schadelijk zijn voor andere functies. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om de beek op iedere plaats te verhogen als daardoor landbouw- en bebouwde gebieden niet meer goed kunnen afwateren. Ook is het van belang om rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Wanneer het een historisch karakteristiek slootpatroonbetreft vaak ongewenst. Maar ook voor de natuur kunnen ongewenste effecten optreden. Het water in de beek is op dit moment relatief voedselrijk. Als in de zomer vegetaties, die nu waardevol en afhankelijk zijn van de voedselarme situatie, door het voedselrijke water overstromen kan dat schadelijk zijn. Daarnaast heeft een andere inrichting ook gevolgen voor het landschap.
Zo is het opstellen van plannen en het uitvoeren van maatregelen maatwerk. In de Inrichtingsvisie beekdalen Drentsche Aa (2017) is een beleidskeuze gemaakt welk landschap en welke maatregelen waar gekozen kunnen worden.
ROEG! ging samen met RTV Drenthe op bezoek bij drie beken waar de bodem verhoogd is. Ze kwamen erachter dat de verhoging al heel wat positieve effecten op het landschap heeft. Er wordt nog vijf jaar gemonitord wat dit betekent voor de Drentsche Aa en of ook andere beken kunnen worden verhoogd.